een zomer voorbij
De zomer is voorbij en het Noorderplantsoen likt zijn wonden. Het is de heetste zomer sinds mensenheugenis geweest met als finale duizenden bezoekers op het Noorderzonfestival.
Het gras is verdord en de bomen beginnen hun bladeren nu al te verliezen alsof het herfst is.
Brandstichting en barbecues hebben het park verschroeid. Ik ben er al lange tijd niet meer geweest. In deze drukkende hitte hield ik mij binnenshuis onledig met de bestrijding van bananenvliegjes. Buitenshuis beperkte ik mij hooguit tot de schaduw van een terras.

Het plantsoen is tot rust gekomen. Het lijkt wel of het de schade wil inhalen. Het is weer waarvan je van harte kunt zeggen: 'Lekker!' Niet te warm, geen zuchtje wind; weer waarbij je, ook al zwaai je heel hard met je armen in het rond, geen temperatuur voelt.
Onze bejaarden zijn bijna weggekwijnd, maar ze schuifelen nu weer voorzichtig naar hun oude plek op het bankje.
De aarde is kurkdroog, dat betekent helaas dat het een slecht paddestoelenjaar wordt.
Het park is verstild, het is alsof het ergens op wacht. Het lijkt wel of het zich verveelt: wat zullen we nou weer eens gaan doen?

    Ik lig op mijn rug in het gras en kijk naar het     bladerdek. Ook de bomen hebben geen haast     vandaag. Ze lijken te mijmeren: 'zal ik het blaadje nú     laten vallen of straks misschien?'
    Af en toe ritselt een blad, het schommelt een tijdje     heen en weer aan zijn laatste houvast en dwarrelt     dan vredig naar beneden.
    Dag blad.

    Neuriënd slenter ik op mijn gemak door het     plantsoen en maak de stand op.
De enkele kokmeeuw die uit zijn broedgebied was teruggekeerd is weer verjaagd door het kabaal van de Noorderzon.
De meerkoetenjongen die bij mijn laatste bezoek al aan het puberen waren kan ik niet meer terugvinden. Waarschijnlijk hebben ze de volwassenheid bereikt zonder mijn bezorgd observerende blik. De ouders die voorheen uit mijn hand aten in hun queeste om hun jongen groot te brengen houden nu een gepaste afstand.
Ook het waterhoentje dat zich eerder voor haar kroost tot vlak bij mijn brood waagde houdt zich nu schuw in het struikgewas schuil.
Zelfs de ganzen lopen niet meer warm voor mij. De rui is voorbij, ze hebben weer een keurig verenkleed. Ze staan suffig voor zich uit te kijken, af en toe een veertje gladstrijkend. Het ganzenkuiken is nu volwassen en nauwelijks nog te onderscheiden van de rest van de kudde. Van de vliegende insecten zijn er nog maar enkele over. De laatste exemplaren worden door kruisspinnen gevangen en bungelen hier en daar hulpeloos ingekapseld aan een zijden draadje. Een eenzame hommel stelt verbaasd vast dat de bloempjes besjes geworden zijn.

Rust in het Noorderplantsoen, als in een herstellingsoord.
Niets hoeft.
Dat vinden ook twee medewerkers van de plantsoenendienst, afdeling schoffelen. Leunend op hun schoffel beleven zij hun pauze en bekijken nieuwsgierig de camera die op mijn buik hangt.
'Maakt u foto's voor de krant, mevrouw? Gaat u ook een foto van ons maken?' Ze hebben zin in een babbel.
Ze staan idyllisch met één arm op hun schoffel geleund, dat wordt een mooi plaatje.
Als ik de camera in positie breng komen ze ineens in beweging.
'Wacht, wacht, het moet natuurlijk wel een actiefoto worden!'
O, dat is jammer.
'Wat gaan jullie voor leuks doen dan?'
'Nou, waar we voor zíjn natuurlijk: schoffelen'.
Heel serieus nemen ze positie in, de blik professioneel gericht op de schoffel. Met trage bewegingen bewerken zij de bodem, zodat de foto niet beweegt.
'U moet niet alleen de schoffel erop zetten hoor, wij willen er zelf ook op'. Glunderend kijken ze nu in de camera.
En zo schoffelen zij moeder aarde voorzichtig weer gezond.