kuikendieven (slot)

 




Het is alweer enige tijd zomer en nu pas zijn de eieren van het enige ganzennest in het Noorderplantsoen uitgekomen. Maandenlang heeft moeder de gans in een bosje vlak aan de straatkant zitten broeden, steevast omgeven door enkele bewakers.
"Ben je nou nóg niet klaar? Moeten het stoofgansjes worden?" roep ik haar van een gepaste afstand toe als ik de toestand weer eens inspecteer en zij schuw doet alsof zij mij helemaal niet ziet.

Maar dan is het eindelijk zover. Koddig waggelend komen er vijf kuikentjes uit het struweel, zenuwachtig begeleid door ma en een aantal hoedsters. De jonkies beginnen direct verlekkerd aan het gras te plukken.
He, dat is leuk! Ik zie ineens dat van
de twintig ganzen er één sneeuwwit is, dat is Lebbie; de anderen zijn donker met een witte kont. Aan het gedrag te oordelen is Leb een mannetje. Hij is de hoofdbewaker. Als ik maar enigszins in de buurt dreig te komen komt hij blazend op mij af. Dat vind ik nogal teleurstellend, eerlijk gezegd, want we waren toch vrienden geworden?

    De volgende dag kom ik weer kijken. Er zijn nog maar twee     jonkies over, de rest is al op.
    De jonkies dreigen telkens de drukke straat over te steken,     zodat ik ze steeds weer terugjaag, of midden op de weg
    ga staan, zodat de auto's wel moeten stoppen.

    Dan stapt er een grijs gepermanente dame van haar fiets     af.
    "Oh guttegut, jullie zijn nu nog maar met zijn tweeën!" Ik
    gun haar even de tijd om haar teleurstelling te verwerken
    en stap dan op haar af.
    "Het waren er vijf", vertelt ze zonder inleiding. "De eerste
    werd door de kat van de buren gegrepen".
    "De andere twee zullen wel overreden zijn", opper ik.
    "Neenee, die zijn vast en zeker opgevreten door dat beest
    daar". Ik had hem nog niet eens gezien, terwijl hij toch pal
    tussen de ganzen zit. Mja, hij ziet er glanzend en wel-
    doorvoed uit, dus het zou best wel kunnen.
    "Dat is een aalscholver", meld ik.
    "Oh, is dat een aalscholver? Ze zijn met zijn tweeën; ik zie ze                                            dit jaar voor het eerst hier". Ze kan nauwelijks haar afschuw voor het beest verbergen.
"Snapt u het dat er maar één ganzennest is geweest?" vraag ik. "Terwijl er toch bijna veertig ganzen rondlopen hier."
"Dat komt door de gemeente, die haalt alle eieren weg. Ze vinden dat er al genoeg ganzen zijn. Ze hebben ook wel een beetje gelijk vind ik. Maar dit nest hier hebben ze over het hoofd gezien."
Krijg nou wat! De gemeente als grootste kuikendief! Daar was ik helemaal niet op gekomen.

De dame kijkt mij wat onderzoekend aan, gaat dan dichter bij mij staan en fluistert op samenzweerderige toon:
"Er is nóg een nest..."
"Nee, ga weg, dat zou ik geweten hebben!" Ik geloof haar niet.
"Jawel, achter u, aan de overkant van de weg, in een bosje in dat voortuintje daar."
Verrek, ze heeft gelijk. Tussen de blaadjes van een dichte struik ontwaar ik een waakzaam ganzenoog.
Ha, vandaar dat die ganzen voortdurend de straat oversteken! Ik verkneuter mij bij de gedachte dat daar straks weer vertederend dons het daglicht zal zien, ontsnapt aan de grijpgrage handen van de gemeenteambtenaar.
Maar ze moeten wel eerst de weg over. En uit de buurt blijven van de auto's, de aalscholver en de ooievaar, de kat en de snoek, de kraai, de kok en de gemeente. Getver, wat is leven toch moeilijk.

Ik probeer nog efkens tevergeefs om die aalscholver een rotschop te verkopen en keer dan neuriënd terug naar huis.