Paasverhaal
Het is april en het Noorderplantsoen is weer tot leven gekomen.
Na de sneeuwklokjes, krokussen en bosgeelster zijn nu de bomen aan de beurt.
De wilgen zorgen voor geelgroene coulissen en de ijskraam heeft de plaats ingenomen van de hotdogkar.
Om de verontreinigde vijvers te kunnen uitbaggeren heeft de gemeente alle begroeiing van de vijverkanten weggekapt. Er is geen enkel beschut plekje meer over voor de nesten van watervogels.

Toch heeft het gevogelte de roep van de natuur gevolgd, want eieren liggen her en der voor het oprapen alsof het Pasen is.
Een eendenkoppel heeft als eerste jonkies, 14 stuks maar liefst. Dat kan nooit goed gaan als ze geen dekking meer kunnen zoeken. Als ik 2 dagen later terugkom zijn het er nog maar 3, de rest is op.

Als ze mij zien aankomen zwemmen ze enthousiast naar mij toe: pa, ma en 3 kleine kuikentjes. Een zwart kuikentje kan de anderen niet bijhouden als die achter het brood aangaan. Het is een heel sloom kuikentje, dat zal het niet lang meer maken ben ik bang.
Terwijl de rest het brood naar binnen schrokt sabbelt het zwartje vruchteloos op een korstje. Hij is kleiner en magerder dan de rest en duidelijk veel zwakker.
Als een ander eendenpaar erbij komt en er strijd om het brood ontstaat
wordt hij lelijk gepikt door de indringers.
Uiteindelijk gaan de eendenouders ervandoor met twee jonkies in hun kielzog. Het zwartje maakt geen aanstalten om er achteraan te zwemmen en de ouders schijnen ook geen boodschap meer aan hem te hebben.

Suffig drijft hij wat tussen het gemaaide riet.
Ik gooi wat brood vlak voor zijn snaveltje, maar hij reageert er niet op. Zacht piepend wacht hij zijn lot af.
Dat lot zit even verderop al geinteresseerd te kijken hoe of dit verder gaat: een rooie kater volgt al mijn bewegingen. Met een stokje probeer ik het kuikentje ertoe te bewegen om weer het ruime sop te kiezen, maar hij laat zich slechts willoos heen en weer duwen.

     Getver, wat moet ik nu. De ouders      zijn nergens meer te bekennen. Hij      is ten dode opgeschreven. Ik kan      hem toch niet mee naar huis nemen?
     Het is allemaal de schuld van de      gemeente.
     Ik probeer hem wat aan te      moedigen, maar het enige teken van      leven is een zwak gepiep. Als ie      tenminste maar eens ophield met      piepen, dan zou ie niet zo de      aandacht van moordenaars trekken.
     Ik zit vreselijk te dubben, maar ik      kan niets anders doen dan hem daar achterlaten. Spijtig neem ik afscheid, draai hem mijn rug toe en loop door.

Een paar honderd meter verder kijk ik nog eens om. De kater zit met zijn poot naar het jonkie te hengelen.
Ik ren terug en verjaag het rooie gevaar. Het zwartje kijkt mij nietszeggend aan.
'Wat moet ik nou toch met jou?' zucht ik.
Een zacht monotoon gepiep is het antwoord.
Hij ziet er doordrenkt uit. Met veel moeite klimt hij op een aardkluit waar hij in slaap sukkelt.
Ik pak hem beet en zet hem op een plekje iets verder van de waterkant af, hopelijk buiten bereik van kattenpoten.
Ik aai hem even over zijn bolletje. Dan laat ik hem achter en loop verder, manhaftig een marsje fluitend.

Aan het eind van de vijver zie ik ineens pa en ma met de twee kleintjes in het gras gezellig op een kluitje zitten.
Ik bedenk me niet maar maak meteen rechtsomkeert. Ik ren terug naar de plaats waar ik het jong heb achtergelaten.
Als ik hem oppak spartelt hij maar zwak tegen en ik voel zijn hartje bonzen.
Met het piepende beestje in mijn hand zoek ik zijn familie weer op.

Als ik dichterbij kom schieten de
eenden schuw het water in en ze dreigen ervandoor te gaan. Ik weet niets anders te bedenken dan het jonkie van een afstand bruut tussen hen in het water te gooien, gevolgd door een lading brood.
Ze keren om en pikken naar het brood. Als ik mij voldoende verwijderd heb klimmen ze weer op het gras. Onge-
veer in de buurt van het jong dat zich met zijn laatste krachten op het droge heeft gehesen.
Ik wil niet meer kijken. Ik wil het niet weten.
Ik ga er als een haas vandoor.
Op weg naar huis maak ik een grote omweg, om niet te hoeven zien hoe
het afgelopen is.
Het is vast goed afgelopen denk ik.

Ik heb van alle commotie lekkere trek gekregen en bij 'Le Gourmand', de culinaire delicatessenzaak, koop ik onderweg een broodje met eendenfilet en pesto.
Het is tenslotte Pasen.